Oeteldonk slaapt nooit
verhaal
22 januari 2016
Mijn naam is Knillis, Boer Knillis. Ik ben de stichter van het dorp Oeteldonk. Het wordt tijd dat ik de misverstanden omtrent Oeteldonk uit de weg ruim. Een groepje jongeren beweert Oeteldonk eind 19e eeuw verzonnen te hebben in café Plaats Roijaal, om carnaval te behouden aangezien de bisschop er een banvloek over had uitgesproken. De bekakte stad Den Bosch moest voor drie dagen omgetoverd worden in het dorp Oeteldonk. Alle inwoners werden boeren en durskes en aan het hoofd kwam de Burgervaojer, Peer vaan den Muggenheuvel.
Maar van dit verhaal klopt natuurlijk helemaal niets. Althans, die jongeren hebben Oeteldonk echt niet bedacht. Ik ben de ware stichter van Oeteldonk. Daarom staat mijn metershoge beeld al sinds jaar en dag tijdens carnaval op de Markt, vlak voor het Zomerpaleis van de Prins. Zie jij daar een standbeeld van die groep jongeren? Nee dus. Ergo, we zijn het erover eens dat ik de enige, echte stichter ben van Oeteldonk.
Op carnavalszondag wordt mijn beeld altijd onthuld. Tot die tijd zie ik geen fluit, want dan hangt er een rood-wit-gele doek over mij heen. Maar op zondagmiddag helpen de Prins en zijn Adjudant me. Dan stappen ze in een bakje aan een hijskraan. Van onder die doek hoor ik de mensen al gillen en de clubjes spelen. Zodoende weet ik dat het moment bijna is gekomen.
Dit jaar heb ik een verrassing: ik neem Hendrien mee. Moeder Hendrien is mijn vrouw. Ieder schrikkeljaar heb ik haar bij me. Veel mensen verwarren mijn vrouw met juffrouw Hendrien, maar dat is de huishoudster van de Peer. Die mag dit jaar trouwens één dagje mee op sjouw met de Peer. Normaal stopt ze zijn sokken en als dank mag ze ieder schrikkeljaar op zondag mee carnaval vieren. Na dit jaar zal hij haar echter wel weer thuis laten, want ze klapt altijd uit de school over zijn huishouden.
Zodra ik onthuld ben, is voor de Oeteldonkers carnaval echt begonnen. Duizenden mensen juichen aan mijn voeten als ze mij weer zien. Daarna verspreiden ze zich door het dorp, maar ik blijf op de Markt. Drie dagen lang aanschouw ik wat daar gebeurt. En dat is een hoop. Zo is er op maandag bijvoorbeeld de Grote Optocht met prachtige praalwagens en loopgroepen. Vaak is de optocht wel uit elkaar gevallen als ze op de Markt aankomen. Dan heeft er weer een praalwagen vastgezeten op een brug of in een bocht.
Alle dagen zie ik de boeren en durskes van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat. Oeteldonk slaapt nooit. Maar op dinsdagavond om twaalf uur is het mooi geweest. De Prins en zijn Adjudant klimmen weer in het bakje aan de hijskraan; dit keer om mij te begraven. Ze takelen mij en Moeder Hendrien van onze sokkel. Wederom duizenden boeren en durskes op de Markt, spelende clubjes en huilende mensen. Ze zijn verdrietig, omdat ze mij een heel jaar moeten missen. De Prins en zijn Adjudant leggen mijn vrouw en mij in een grote kar. Daarin worden we weggereden van de Markt. Carnaval is voorbij en de Prins vertrekt naar zijn Winterpaleis. We zien elkaar volgend jaar weer.