
Foto: Maarten Willems
Lees ook:
De diagnose
blog
21 juli 2021
‘Hé, ga eens opzij! Je ziet toch dat zíj graag bij de leuning wil lopen’, zei een stijlvol gekleed meisje tegen een slungelige jongen.
Dat het keurige meisje naar me verwees met ‘zij’ in plaats van met ‘mevrouw Visser’, irriteerde me. Normaal zou ik haar erop aangesproken hebben, maar deze keer niet. Het meisje had wel gelijk dat ik het liefst bij de leuning liep. Ik wist niet waarom, maar ik vond het eng op de overvolle trappen met leerlingen. Brugklassers die gillend tussen de vijfde- en zesdeklassers door schoten. Eersteklassers die leerlingen uit de hogere klassen duwden, waardoor die plotseling een stap voorwaarts of opzij deden. Ongeleide projectielen.
Met de leuning in mijn rechterhand en mijn tas met boeken en werkstukken in mijn linkerhand liep ik een week later de trap op. Het was rustig, er liepen slechts een paar leerlingen op de trap. Opeens zakte ik door mijn rechterbeen. Ik omklemde de leuning steviger en hapte naar adem. Mijn hart bonsde luid. Het had niet veel gescheeld of ik was van de trap gevallen. Toen ik van de ergste schrik was bekomen, herpakte ik me en liep naar mijn klaslokaal. Wat was er met me aan de hand? De laatste tijd voelde ik me al steeds doodmoe en nu ook nog dit. Ik moest me ziekmelden. Nee, dat kon niet. Ik zou mijn leerlingen de komende twee lesuren toetsen teruggeven. Daar wachtten ze op; ik kon mijn leerlingen niet laten zitten. Met mijn teammanager sprak ik af dat ik na die twee uur naar huis zou gaan. Hij drong erop aan dat ik nog op school een afspraak met de huisarts zou maken. Diezelfde middag zat ik bij de huisarts en een dag later bij de neuroloog.
Op mijn naaldhakken strompelde ik naar binnen bij de neuroloog.
‘Had je niet beter andere schoenen aan kunnen trekken?’, vroeg de man.
Platte schoenen waren misschien makkelijker geweest, maar die had ik nu eenmaal niet.
‘Doe je ogen eens dicht en ga nu met je wijsvinger naar het puntje van je neus.’
Ik deed wat de dokter vroeg, maar mijn vinger eindigde op mijn wang in plaats van op mijn neus. Ik schoot in de lach. De dokter wist genoeg. Hij dacht aan MS, maar voor ik het definitieve oordeel kreeg, volgden nog weken van medische onderzoeken als een ruggenmergpunctie en een MRI. De radiologiemedewerkers mochten me de uitslag niet vertellen na de MRI-scan.
‘Veel sterkte’, zeiden ze bij mijn vertrek en keken bedrukt.
Mijn hart stopte. Ik zou wel een hersentumor hebben.