Naar het gekkenhuis
verhaal
30 april 2015
Meisjes waren we, maar keurige meisjes. We speelden met Barbie-poppen en we hinkelden op het plein. We lazen de Tina, zaten op muziekles en droomden van een eigen paard. We waren meisjes en wisten niet beter dan dat het nooit voorbij zou gaan.
Van de eerste keer herinnerde ik me alleen de volière. Samen met mijn vader keken we naar de vogels. Ik vond het maar zielig, al die opgesloten beestjes. Vogels hoorden buiten. Fladderen waarheen je maar wilt, wat moest dat heerlijk zijn.
Ze hadden mijn vader gevonden. Wandelend op de snelweg. Met de hond. De agent wilde mijn moeder spreken. Waarom moest zij dit regelen? Mijn ouders waren al jaren uit elkaar. Ik kon dit best wel zelf.
Mijn moeder stond naast me met uitgestoken hand. Diep zuchtend gaf ik haar de hoorn.
‘Ja… hmhmm… ja oké… kan hij niet naar een dierenpension?’
‘Mam, wij zorgen wel voor hem’, zei ik.
Geïrriteerd wuifde mijn moeder met haar hand. ‘Huhuh… Ik begrijp het. Ik kom hem zo halen.’
Ik zat voorin naast mijn moeder, mijn zusjes achterin. Ik was tenslotte de oudste.
‘Jongens, is het wel verstandig als jullie zo mee naar binnen gaan?’
‘Mam, we zijn geen kleine kinderen meer.’
‘Nee’, beaamden mijn zusjes.
Voor mijn moeder uit holden we het bureau in. We namen plaats op de kuipstoelen tegenover de balie. Naast een getatoeëerde man en een dikke vrouw die bijna uit haar legging barstte. Ze keken naar ons. Ze vroegen zich vast af wat drie van die jonge meisjes ’s avonds op het politiebureau deden.
Een knappe, jonge agent hielp ons. Ik deed mijn best zo volwassen mogelijk over te komen en legde uit dat we de hond van mijn vader kwamen halen.
‘Waar is ie?’, gilden mijn zusjes. Irritant hoe ze als kleine kinderen rondrenden en schreeuwden. Mijn moeder nam het gesprek over. Uiteraard.
‘We weten waar papa is.’ Mijn zusjes trokken me aan de mouw. Ik volgde hen naar een lange gang met cellen. Mijn vader zat ineengebogen in een cel met geopende deur. Gelukkig hadden ze hem niet opgesloten. De hond liep snuffelend door de hal.
‘Papa!’, riep ik.
De hond rende op me af, maar een agent met grijs haar stuurde mijn zusjes en mij weg bij de cellen.
We stormden naar buiten. Naar een ziekenauto die het gebouw passeerde. Het kon niet anders dan dat die mijn vader kwam halen. Ik keek toe hoe ik rende en rende. De ambulance reed de hoek om naar de zijkant van het bureau. Mijn zusjes en ik sprintten ernaartoe. Ik moest harder, maar mijn benen wilden me niet sneller dragen. In slow motion zweefde ik van de ene voet op de andere.
De ziekenwagen minderde vaart. De afstand tussen mij en de auto werd kleiner. Hij stopte bij een grijs, metalen hek. Misschien kon ik hem toch nog inhalen. Bij iedere stap dreunden mijn voeten op de straatstenen. De stoep schoot weg onder me. Nog twintig meter. De poort schoof open en de ambulance reed erdoorheen. Piepend ging het hekwerk weer dicht. Ik was er. Precies te laat. Voor mijn neus viel het hek in het slot. Hijgend greep ik de spijlen vast en zag de ziekenauto door een rolluik verdwijnen, het politiebureau in. Krachtiger omklemde ik de ijzeren staven. Ik wilde me door de tralies heen wurmen.
Het was stil. Geen beweging, geen geluid. Zelfs de vogels stopten met fluiten. Er gebeurde niets. Ja, oké, mijn moeder verscheen met de hond en zei dat mijn zusjes en ik daar weg moesten gaan. Dat het niet goed voor ons was om dit te zien. Dat bepaalden we natuurlijk zelf wel. Waar bemoeide ze zich mee?
Geronk van een dichterbij komende motor klonk. De ziekenwagen kwam weer tevoorschijn. Een stukje voor het hek hield hij in, alsof hij twijfelde omdat mijn zusjes en ik daar stonden. Knarsend kwam het hekwerk in beweging. We lieten de spijlen los. Stapvoets reed de ambulance ons voorbij. Ik keek door de niet-matte stukken van het raam. Mijn vader zat tegenover een verpleger. Zo dichtbij. Ik bonkte op de ruit. Mijn vader keek verwilderd om zich heen. Zijn mond bewoog druk, maar ik kon hem niet horen praten.
De ambulance maakte snelheid. Ik liep mee. Harder, steeds vlugger. Tot ik de auto niet meer kon bijhouden. Ik stopte en keek hoe de ziekenwagen inhield bij de hoek van de straat. Naar het gekkenhuis, hoorde ik mijn vader zeggen. De chauffeur gaf weer gas en mijn vader verdween uit het zicht. De aarde draaide weg onder mijn voeten. Ik kokhalsde. Alle kracht verdween uit mijn benen. Langzaam liet ik me vallen op de stoep. Ik jankte, ik kotste. Een meisje was ik.
Lees ook: